De onvoltooide van Hergé ,,Kuifje en de alfakunst'' opnieuw uit

Geplaatst op zaterdag 17 januari 2004 @ 15:02 , 1857 keer bekeken

Hergé heeft zijn laatste lach gereserveerd voor de kunstwereld. In 1986, drie jaar na de dood van de tekenaar, verscheen ,,Tintin et l'alph-art'' (,,Kuifje en de alfakunst''), een onvoltooid album dat zich afspeelt in de nogal winderige wereld van de moderne kunst. Ter gelegenheid van de 75ste verjaardag van Kuifje wordt het in een hanteerbare (en betaalbare) editie op de markt gebracht, met een paar toegevoegde schetsen in een goudkleurige omslag. Maar je zou het ook een in geschenkpapier verpakte nachtmerrie kunnen noemen.

HOEWEL er aanvankelijk werd aan gedacht om Kuifje en de alfakunst te laten voltooien door Bob De Moor - de naaste medewerker van Hergé -, werd het uiteindelijk door Casterman uitgegeven in de staat waarin het zich bevond toen Hergé stierf: de schetsen plus een deel van het script.

De schetsen kwamen niet verder dan bladzijde 42. Aan deze editie werden nu nog een paar later teruggevonden schetsen en aantekeningen toegevoegd, zodat het album de obligate 62 pagina's telt. Maar veel wijzigt dat niet aan het karakter van Hergés ultieme Kuifjesavontuur.

Ook in dit album vind je de typische dandyhouding van de Brusselse tekenaar terug. Enerzijds was Hergé razend nieuwsgierig naar de nieuwste ontwikkelingen op artistiek gebied, anderzijds keek hij geamuseerd toe hoe in dat domein de windmakers, charlatans en oplichters goedgelovige burgers bij de neus namen.

Vermoedelijk is zelfs de titel minder gesofistikeerd dan gedacht en heeft Hergé met zijn ,,l'alph-art'' gewoon het ironisch Vlaams (Brussels) ,,halve kunst'' bedoeld. Half, zoals in ,,halve gare.

Hergé zelf collectioneerde werken van jonge kunstenaars maar ook van gevestigde talenten uit de avant-garde. En lui als Lichtenstein, Warhol en Hockney beschouwden op hun beurt de Belgische tekenaar als iemand die vóór hen de klare lijn had uitgetekend.

Hergé werd de laatste jaren van zijn leven omstuwd door een aantal ,,adviseurs'', zoals de enthousiaste Pierre Sterckx, die hem er toe aanporden om allerlei onconventionele kunstobjecten aan te kopen. Tot grote ergernis van Hergés oudere vrienden, onder wie de cartoonist Paul Jamin (Alidor) die almaar jammerde ,,dat ze bij Georges paarse doodskisten in de salon dropten''.

Hergé glimlachte en dacht er het zijne van. Wat hij ervan dacht, kun je tussen de regels van het script en de lijnen van zijn laatste schetsboek lezen. Kuifje en de alfakunst kan worden gelezen als een ultieme joke van de Brusselaar die zich kostelijk vermaakte op de kap van de spraakzame kunstkenners, die hij ook in eigen vriendenkring telde. Ze lopen nauwelijks verhuld rond in het verhaal.

Zo heet de man die de Brusselse kunstgalerij Carrefour in Brussel drijft bijvoorbeeld Fourcart. En Hergé had - afgaande op een toegevoegde schets - ook een plaatsje voorzien voor ,,le critique d'art bien connu" Van Petegem, die vermoedelijk model staat voor het type dat je op vernissages aantreft in de buurt van het buffet.

UIT de brokstukken van dit 24ste album kan de lezer ook opmaken dat dit laatste verhaal tevens een reünie zou worden van personages uit vroegere verhalen. Tegelijk doemen er - al dan niet vermomd - mannen en vrouwen op uit het vroegere leven de tekenaar. En dat moet menig analist het voorhoofd doen fronsen.

Psychiaters en taalfilosofen hebben zich in het verleden op Kuifje en Bobbie gestort om de verborgen drijfveren van de striptekenaar bloot te leggen. De tekenaar placht daar met een meewarig glimlachje kennis van te nemen. Hij was virtuoos genoeg om veel persoonlijke trekken in zijn personages uit te kunnen gommen. Maar Hergé heeft niet meer kunnen verhinderen dat hij in dit onafgewerkte album in zijn ziel laat kijken.

Freudianen zullen beweren dat de centrale emotionele inhoud van ,,Kuifje en de alfakunst'' niet het verhaaltje over de kunstwereld is, maar wel de doods- en destructiedrift van de tekenaar. Hergé heeft in het verhaal een aantal ,,verschuivingen laten plaatsvinden. En de haast waarmee er moest gewerkt worden heeft er voor gezorgd dat een en ander niet meer uit te vlakken viel.

In de tijd dat hij aan het album werkte, moet Hergé beseft hebben dat het kortdag was. De tekenaar - die aan leukemie leed - moest geregeld naar Zwitserland vliegen om er bloedtransfusies te krijgen. Hij moet geweten hebben dat dit scenario eindig was.

Kuifje en de Alfakunst begint met een nachtmerrie, maar baadt ook helemaal in een dreigende droomsfeer. Hergé heeft het op zijn tekentafel in de steek moeten laten op het moment dat de bedrieger Endaddine Akass ermee dreigt om Kuifje met hete polyester te overgieten en hem als een sculptuur van de Franse beeldhouwer César in een museum te droppen.

De Freudiaan juicht natuurlijk als hij zoiets leest. César is vooral bekend als een kunstenaar die met autowrakken werkt. César staat hier als een duidelijke verwijzing naar ,,auto'' en ,,destructie'' (zelfvernietiging) en tegelijk verwijst de naam ook naar de imperiale triomfen die Kuifje bij een onmetelijke lezersschare viert.

Endaddine Akass (Brussels voor : ,,Daar heb je niet van terug!'') is in het postume album van Hergé een belangrijk personage. Hij is duidelijk geschapen naar het beeld en de gelijkenis van de legendarische Franse oplichter Fernand Legros. Een mythomaan die in de jaren zeventig herhaaldelijk terechtstond voor het verhandelen van vervalste doeken, met authenticiteitgarantie van de meest gereputeerde deskundigen.

Legros placht zich, net als Endaddine Akass, te verschuilen achter een zwarte zonnebril, droeg de lange haren en de ruige baard van de artistiekeling uit de jaren zeventig. Net zoals in de Alphakunst had hij ook een magische amulet die hem nooit verliet.

Halfweg de jaren zeventig hadden we een gesprek met die beruchte Legros die net uit de gevangenis was ontslagen. Hij verbleef toen op een imposant landgoed in de bosrijke buurt van Parijs.

We waren voorbereid op een bezoek aan een villa die zou bulken van al dan niet vervalste kunstwerken. In de plaats daarvan kregen we een berooide Legros te zien die alle moeite deed om de schijn van zijn personage overeind te houden.

Fernand Legros, de blinkende amulet op het hart, troonde in een pover interieur, omringd door een met walkietalkies opererende hofhouding - die Hergé ook in zijn album had voorzien - die vermoedelijk bestond uit jeugdig schorem dat hij had meegebracht uit de gevangenis.

Hergé overleed, nog voor hij het lot van Endaddine Akass in Kuifje en de alfakunst had kunnen bestemmen, op 3 maart 1983. Fernand Legros, alias Endaddine Akass, overleefde hem nauwelijks een maand. Hij overleed aan de gevolgen van kanker op 7 april.

,,Tintin et l'alph-art'' of ,,Kuifje en de alfakunst'',
Casterman, 62 blz., 7,20 euro.


Verhaal: de eigenaar van een kunstgalerij waar kapitein Haddock een Alfa-kunstobject heeft gekocht -- letters in plexiglas, zo blijkt -- zoekt contact met Kuifje, maar komt bij een auto-ongeluk om het leven. Kuifje ruikt onraad en trekt op onderzoek uit, waarna onbekenden hem naar het leven blijken te staan. Vervolgens wordt Kuifje gevangengenomen door een bende kunstvervalsers. Op het allerlaatste prentje wordt hij weggeleid om zelf in een levensgroot plexiglaskunstwerk te worden getransformeerd.

Meer dan in de eerdere editie ligt de nadruk op de tekst: Casterman wil vooral de dynamiek ervan benadrukken. Als toemaatje zijn negen extra pagina's opgenomen die een goed idee geven van de manier waarop Hergé onophoudelijk aan zijn verhalen schaafde, allerlei varianten uitprobeerde en voortdurend op zijn stappen terugkeerde. Of het grote publiek daaraan een boodschap heeft, is de vraag, maar Fanny Rodwell en Casterman hebben Kuifje alvast een mooi geschenk gegeven. Al werpen enkele domme taalfouten, waaronder een knetterende dt-fout, een storende smet op dit verjaardagscadeau.

17/01/2004 Marcel van Nieuwenborgh ©Copyright De Standaard


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: