Blogposts

Blog

Geplaatst op maandag 13 juni 2011 @ 13:00 door Calamandja , 3418 keer bekeken

Bob de Moor, de meesterknecht…
Als rechterhand van Hergé werkte Bob De Moor jaren lang mee aan de strips rond Kuifje. Maar hij publiceerde ook strips onder eigen naam. Een retrospectieve tentoonstelling in Brussel plaatst zijn werk in de kijker. Een gesprek met de kinderen Chris, Dirk, Johan, Annemie en Stefaan De Moor. ‘Ik dacht dat je alleen strips kon tekenen in kostuum.’

 Als het over de grote drie van de naoorlogse Vlaamse strip gaat (Willy Vandersteen, Marc Sleen en Bob De Moor), dan kan iedereen de bekendste stripreeksen van de eerste twee wel opsommen. Met Bob De Moor ligt dat anders. Intrinsiek was hij misschien wel de beste tekenaar van de drie, maar zijn strips zijn niet algemeen bekend bij het grote publiek.<>Die relatieve onbekendheid heeft een reden. De Moor koos in 1950 voor een loopbaan aan de zijde van Hergé. Bijna veertig jaar lang werkte hij als steun, toeverlaat en rechterhand mee aan Kuifje. Hij maakte wel eigen stripreeksen, maar Kuifje kwam altijd op de eerste plaats.

Het Belgisch Stripmuseum in Brussel besteedt nu aandacht aan het werk van De Moor, met de tentoonstelling Bob De Moor en de zee. Er is aandacht voor de samenwerking met Hergé, maar vooral De Moors eigen stripwerk staat centraal, met voorop zijn bekendste eigen reeks, Cori de Scheepsjongen.

Vijf kinderen zette Bob De Moor op de wereld, die bijna allemaal een artistiek parcours hebben afgelegd. Chris en Dirk in de muziek, respectievelijk als operazanger en als dirigent van het koor van de Europese Unie. Johan trad in de voetsporen van zijn vader en werd striptekenaar. Annemie werkt op de verkoopafdeling van uitgeverij Casterman, terwijl Stefaan een muzikale opleiding kreeg, geregeld concerteert, maar momenteel vooral de marketing van Landbouwkrediet bestiert.

‘Een paar uur praten over onze vader,’ zegt Dirk De Moor wanneer we met de vijf kinderen rond een lange tafel in het atelier van Johan De Moor zitten, ‘terwijl het geen haar had gescheeld of hij had helemaal niet kúnnen tekenen. Tijdens de oorlog, toen papa zijn toenmalig vriendinnetje naar huis bracht, ontplofte vlakbij hem een granaat. Hij verloor daarbij twee vingers aan zijn linkerhand. Als dat zijn rechterhand was geweest, hadden wij hier nooit gezeten.’ ‘Als kind heb ik lang gedacht dat alle vaders maar acht vingers hadden’, lacht Johan. ‘Ik stelde me daar geen vragen bij.’

Dat het beroep van hun vader bijzonder was, daar stonden zijn kinderen evenmin bij stil. Klasgenootjes reageerden verbaasd als ze hoorden dat hun vader strips tekende. Maar ook ministers fronsten de wenkbrauwen. ‘Nog in de jaren ’80 vroeg een minister aan papa: “Dus u tekent strips. En wat doet u dan voor de kost?’, lacht Annemie.

Toen de tekenaar eind jaren ’40 de hand ging vragen van zijn latere vrouw, de dochter van een schoolhoofd in Kontich, zei hij nog tegen zijn toekomstige schoonvader: ‘Ik werk in de publiciteit’.

Bob De Moor had geen atelier in huis. Tekenen deed hij bij Hergé, of gewoon op de salontafel. ‘Op een bepaald moment had hij aan onze huisdokter diens oude dokterstas gevraagd. Twee dagen lang stond die op de salontafel, en papa maakte schetsen van de tas en het materiaal dat erin zat. Achteraf bleek hij aan De juwelen van Bianca Castafiore te hebben gewerkt, waarin een dokterstas openvliegt en de inhoud, inclusief stethoscoop, in het rond vliegt. Ook toen hij aan de Kuifje-tekenfilms werkte, zoals De Zonnetempel en Het Haaienmeer, lagen de grote decortekeningen bij ons thuis op tafel’, herinnert Johan zich.

Willy Vandersteen was de peter van Johan. Had Bob een sterke band met de andere tekenaars van zijn generatie?

Johan: ‘Papa kende Willy Vandersteen en een hoop andere Antwerpse tekenaars uit zijn tijd aan de Antwerpse academie en uit het uitgaansleven. Met Vandersteen was hij heel close. De verhuizing van Antwerpen naar Brussel in 1954 heeft dat veranderd, ze groeiden een beetje uit elkaar. Mijn ouders bouwden in Ukkel een nieuwe Vlaamse vriendenkring uit, met onder meer televisiepresentator Bob Van Bael, weerman Armand Pien en Marc Sleen. Die kwamen vaak bij ons thuis over de vloer.’
Stefaan: ‘Jef Nys kwam ook wel eens langs. Die reed toen met een dikke Chevrolet. Dat maakte geweldig veel indruk. Ook de Franstalige tekenaars passeerden: Tibet, André-Paul Duchâteau, Hergé, Edgar Pierre Jacobs… Het was altijd plezant, vriendschappelijk en sfeervol.’

Waarom koos hij in 1950 voor Hergé?

Johan: ‘Om te beginnen: omdat het Hergé was. Hij bewonderde zijn tekenstijl enorm. Bovendien had mijn papa een hekel aan alle rompslomp die kwam kijken bij het bestaan van een zelfstandige. Dat vond hij verschrikkelijk.’
Stefaan: ‘Ik heb thuis nog zijn boekhouding uit die jaren, waarin hij minutieus bijhield wat hij verdiende en uitgaf. Het druipt er van af dat het zijn voeten uithing. Toen zich een opportuniteit aanbood bij Hergé, heeft hij die met twee handen aangenomen.’
Annemie: ‘Hij heeft dat toen erg goed onderhandeld met Hergé, want hij mocht zijn eigen strips blijven maken. Dat stond zo in zijn contract.’
Johan: ‘Maar Kuifje was prioritair. Als er rond Kuifje iets gebeurde, moest hij al de rest aan de kant schuiven. Aangezien Hergé gaandeweg meer en meer tijd nodig had om een boek te maken, kreeg papa steeds meer kansen om ook zelf iets te doen.’
Chris: ‘Een vaste baan was voor papa heel belangrijk. Ik denk dat hij het gevoel had dat hij meer vrijheid had dan veel andere, zelfstandige tekenaars. Bij het maken van zijn eigen werk ondervond hij geen enkele druk.’
Johan: ‘Hij zal wel eens gevloekt hebben als hij plannen had om iets te maken, maar zich weer op Kuifje moest gooien. Maar in het algemeen was hij er zeer tevreden mee. Pas in de jaren ’70 kwam de kentering, toen de uitgever van Casterman hem vroeg wat zijn grote droom was. Een nieuw verhaal van Cori de scheepsjongen tekenen, was het antwoord. “Doe maar. Ik geef het uit”, zei die man. Zo begon hij twintig jaar na het eerste deel aan een nieuw verhaal van Cori: De onoverwinnelijke Armada.’
Dirk: ‘Ons heeft hij ook ingepeperd dat we onafhankelijk moeten zijn, want hij voelde zich vrij. Het idee vrij te zijn, heeft hij overgedragen op zijn kinderen. Niemand van ons aast op geld of roem, we willen gewoon zo goed mogelijk ons werk doen. En ons amuseren.’
Chris: ‘Al wat wij geworden zijn, dat zijn we geworden dankzij hem.’

Zagen jullie Hergé zelf ook vaak?

Chris: ‘Op zaterdagvoormiddag gingen we vaak mee naar de Studios Hergé. Alleen papa en Hergé waren daar dan. Hij kwam dan altijd even langs, om te horen hoe het op school ging en om enkele grappen te maken.’
Annemie: ‘We gingen aan de tekentafel van een van de inkleursters zitten en probeerden alle potjes uit…’ (lacht)
Stefaan: ‘Wanneer papa Hergé aansprak, deed hij dat altijd met “bonjour maître”. Tot op zekere hoogte was dat een grap, maar de onderlinge verhouding zat er toch wel in, denk ik.’
Dirk: ‘In die tijd zagen wij papa of Hergé niet als kunstenaars. Kunstenaars, dat waren mensen als Rimbaud of Van Gogh. Maar papa, die droeg altijd een pak. Met stropdas. En elke vrijdag bracht hij een boeket bloemen mee voor mama. Hij was in alles een gentleman.’
Johan: ‘In mijn kindertijd dacht ik zelfs dat je een kostuum moest dragen om strips te kunnen tekenen. Ik zag niets anders.’
Dirk: ‘Toen wij trouwden, moesten wij een week voor de bruiloft naar de Studios komen. Eerst naar het bureau van papa, daarna werden we op heel plechtstatige manier geïntroduceerd bij Hergé, die kantoor hield aan de overkant van de gang. Het was alsof hij zijn zegen moest geven.’
Johan: ‘Ze waren toch ook heel speels, vergeet dat niet. Ze maakten samen veel plezier. Hergé lachte toch ook veel met mensen die het hoog in hun bol hadden. Een echt Brussels ketje was hij dan.’

In interviews werd Bob vrijwel altijd gevraagd of hij niet te veel in Hergés schaduw stond. Ik heb niet de indruk dat hij daar zelf mee zat.

Johan: ‘Zelfs privé heb ik hem daar nooit over horen mopperen. Hergé en papa waren één en al bewondering voor mekaar. De samenwerking met Hergé heeft papa ook veel opgeleverd, dat wordt wel eens vergeten. In 1950 is hij bij Hergé begonnen, en hij heeft aan alle verhalen die sindsdien zijn gemaakt, meegewerkt. Daar zitten toch enkele fenomenale strips bij: De zaak Zonnebloem, De juwelen van Bianca Castafiore, Kuifje in Tibet…’

In de jaren ’70 en ’80 keerde de pers zich echt tégen Hergé. Hij was plots ouderwets, conservatief en voorbijgestreefd. De Moor werd daar wat in meegesleurd en de terugkerende vraag over zijn leven in de schaduw stamt uit die periode. Al bij al: Hergé was de bedenker van Kuifje. Het was zíjn personage, zíjn strip. Hij was dus de patron. Hergé zei altijd: ik signeer voor de goede en slechte dingen. Hij kreeg ook de kritiek over zich heen.

Annemie werkte een tijdje als secretaresse op de Studio, maar jij hebt zelfs even Quick en Flupke getekend, Johan.

Johan: ‘Enkele andere belangrijke medewerkers van de Studio waren in de loop der jaren vertrokken. Hergé leed aan leukemie, maar wilde toch nog Kuifje en de Alfa-Kunst, het verhaal waaraan hij schreef, afwerken. Ik moest papa helpen bij het maken van publiciteitstekeningen, zodat hij met Hergé aan het laatste verhaal kon doorwerken. Het is helemaal anders gelopen, Hergé overleed niet veel later.’
‘Ik werkte in de eerste plaats mee aan de tekenfilms rond Quick en Flupke, de uitgever vroeg toen om ook nieuwe strips met de personages te maken. Het was geen fijne tijd. De Studios liepen op hun laatste benen. Hergé was er niet meer en iedereen had een andere mening over hoe het verder moest. Ik zat daar alleen met papa. Wat deden wij daar nog? Mocht er nog getekend worden? Wat zou het worden? Het oeuvre beheren of voortzetten? Nu begrijp ik waar het om ging, maar toen ik er middenin zat, snapte ik er niets van. Papa was niet gelukkig, dat zag ik wel.’

Bob vond het pijnlijk dat hij ‘Kuifje en de Alfa-Kunst’ niet mocht afwerken.

Johan: ‘Nu denk ik: gelukkig maar! Hij zou bakken kritiek over zich heen hebben gekregen. Het zou nooit goed genoeg geweest zijn. En laat ons eerlijk zijn: er bestaan enkele schetsen, maar er is geen scenario. Als alleen de aanzet voor een verhaal er is, dan is het geen goed idee om dat verhaal af te werken. Papa zou iets formidabel hebben gemaakt, maar het zou géén Hergé zijn geweest. Maar hij wilde het doen, als eerbetoon. Er was natuurlijk ook veel druk om een album te maken. Je mag niet vergeten: uitgeverij Casterman draaide op Kuifje, Kuifje betaalde daar álle rekeningen. Op de dag dat Kuifje en de Picaros verscheen, werden er meteen een miljoen exemplaren verkocht, of iets van die strekking.’

Een soortgelijk verhaal na de dood van Edgar Pierre Jacobs. Toen tekende Bob wél het tweede deel van het Blake-en-Mortimer-verhaal ‘De 3 formules van Professor Sato’, waarvoor Jacobs zelf het scenario nog had geschreven.

Stefaan: ‘Er werden hem toen heel strikte deadlines opgelegd. Elke week stond de uitgever bij ons aan de deur om een volgende lading platen af te halen. Het was niet goed, maar het moest af. Er hing te veel van af. Bob was niet tevreden over het resultaat, maar hij haalde wel zijn deadlines. Spijtig, want hij had het graag veel beter gedaan.’
Johan: ‘Daar kwam nog bij dat het scenario niet echt geweldig was.’

Zijn passie voor de zee is legendarisch. Werden jullie daar mee geconfronteerd?

Stefaan: ‘Hij kon uren naar de zee kijken. En op een bepaald moment kocht hij ook een Zodiac, zo’n bootje. Hij las al wat hij vond over scheepvaart. Hij bouwde ook schaalmodellen. Hij kocht dan balsahout, spoorde de plannen van zo’n schip op en ging aan de slag. Alles maakte hij zelf.’
Dirk: ‘Op zo’n moment kocht hij op vrijdag pralines voor moeder in plaats van bloemen. “Oh dank u, Bob!” En dan zei hij: “Eet alles maar op, maar geef mij het lintje dat rond de doos zit…” Dat kon hij dan gebruiken.’
Annemie: ‘Lolly’s moesten we ook bijhouden. Daar maakte hij masten van. Hij is altijd een beetje een kind gebleven.’
Dirk: ‘Toen hij met Hergé aan het album Cokes in voorraad werkte, gingen ze samen op reis aan boord van een vrachtschip om documentatie te verzamelen. De hele reis maakten ze schetsen. Dat vond papa heerlijk.’
Stefaan: ‘Ik herinner me ook dat hij mij ooit had ingeschreven voor een zeilkamp van Bloso, met allemaal tieners. Ik was 13, hij 51. Dan ging hij met ons zeilbootje mee de zee op. Hij vond het geweldig en genoot.’
Chris: ‘Het beste woord om papa te omschrijven is het Franse metteur en scène, het woord voor regisseur. Letterlijk was papa precies dat: iemand die dingen in scène zet. Dat deed hij in zijn werk, maar ook in zijn privéleven.’

‘Bob De Moor & de zee’, in het Belgisch Stripmuseum, Zandstraat 20 in Brussel, van 15 juni tot en met 15 januari 2011.Toon Horsten, stripjournalist voor De Standaard, is curator van deze tentoonstelling.



Reacties

Er zijn nog geen reacties geplaatst.

Plaats een reactie

Je moet ingelogd zijn om een reactie te mogen plaatsen. Klik hier om in te loggen.